1:locatie
2:een ding
3:een hunk
4:andere locatie
5:een activiteit
6:een lichaamsdeel
7:een ding
Je gaat een dagje naar het (1).
Als je daar je (2) verliest, moet je huilen.
Maar dan komt (3) je je (2) terug brengen.
Je valt bij (3) in de armen, en hij kust je.
Samen gaan jullie naar (4).
Daar gaan jullie (5).
Alleen ondertussen val je op je (6).
Omdat het zo pijn doet geeft hij je een (7)
Jullie lachen allebij keihard, en gaan naar huis.
2:een ding
3:een hunk
4:andere locatie
5:een activiteit
6:een lichaamsdeel
7:een ding
Je gaat een dagje naar het (1).
Als je daar je (2) verliest, moet je huilen.
Maar dan komt (3) je je (2) terug brengen.
Je valt bij (3) in de armen, en hij kust je.
Samen gaan jullie naar (4).
Daar gaan jullie (5).
Alleen ondertussen val je op je (6).
Omdat het zo pijn doet geeft hij je een (7)
Jullie lachen allebij keihard, en gaan naar huis.